Informatie over het woord schieten (Nederlands → Esperanto: grajniĝi)

Synoniemen: in het zaad schieten, openspringen, zaadschieten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxitə(n)/
Afbrekingschie·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schiet(ik) schoot
(jij) schiet(jij) schoot
(hij) schiet(hij) schoot
(wij) schieten(wij) schoten
(jullie) schieten(jullie) schoten
(gij) schiet(gij) schoot
(zij) schieten(zij) schoten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schiete(dat ik) schote
(dat jij) schiete(dat jij) schote
(dat hij) schiete(dat hij) schote
(dat wij) schieten(dat wij) schoten
(dat jullie) schieten(dat jullie) schoten
(dat gij) schietet(dat gij) schotet
(dat zij) schieten(dat zij) schoten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schietschiet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schietend, schietende(zijn) geschoten

Vertalingen

Duitssich körnen
Esperantograjniĝi