Informatie over het woord vastplakken (Nederlands → Esperanto: glufiksi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) plak vast(ik) plakte vast
(jij) plakt vast(jij) plakte vast
(hij) plakt vast(hij) plakte vast
(wij) plakken vast(wij) plakten vast
(jullie) plakken vast(jullie) plakten vast
(gij) plakt vast(gij) plaktet vast
(zij) plakken vast(zij) plakten vast
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vastplakke(dat ik) vastplakte
(dat jij) vastplakke(dat jij) vastplakte
(dat hij) vastplakke(dat hij) vastplakte
(dat wij) vastplakken(dat wij) vastplakten
(dat jullie) vastplakken(dat jullie) vastplakten
(dat gij) vastplakket(dat gij) vastplaktet
(dat zij) vastplakken(dat zij) vastplakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
plak vastplakt vast
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vastplakkend, vastplakkende(hebben) vastgeplakt

Vertalingen

Esperantoglufiksi
Spaansfijar; pegar