Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) klop uit | (ik) klopte uit |
(jij) klopt uit | (jij) klopte uit |
(hij) klopt uit | (hij) klopte uit |
(wij) kloppen uit | (wij) klopten uit |
(jullie) kloppen uit | (jullie) klopten uit |
(gij) klopt uit | (gij) kloptet uit |
(zij) kloppen uit | (zij) klopten uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitkloppe | (dat ik) uitklopte |
(dat jij) uitkloppe | (dat jij) uitklopte |
(dat hij) uitkloppe | (dat hij) uitklopte |
(dat wij) uitkloppen | (dat wij) uitklopten |
(dat jullie) uitkloppen | (dat jullie) uitklopten |
(dat gij) uitkloppet | (dat gij) uitkloptet |
(dat zij) uitkloppen | (dat zij) uitklopten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
klop uit | klopt uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitkloppend, uitkloppende | (hebben) uitgeklopt |
Esperanto | frappurigi |
---|