Informatie over het woord travel (Engels → Esperanto: veturi)

Synoniemen: drive, go, ride

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈtɹævl/
Afbrekingtrav·el
Shaw‐alfabet𐑑𐑮𐑨𐑝𐑩𐑤
Deseret‐alfabet𐐻𐑉𐐰𐑂𐑊

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(I) travel(I) travelled
(thou) travellest(thou) travelledst
(he) travels, travelleth(he) travelled
(we) travel(we) travelled
(you) travel(you) travelled
(they) travel(they) travelled
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(I) travel (I) travelled
(thou) travel(thou) travelled
(he) travel(he) travelled
(we) travel(we) travelled
(you) travel(you) travelled
(they) travel(they) travelled
Gebiedende wijs
travel
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
travellingtravelled

Voorbeelden van gebruik

Willem‐Alexander, who has a private villa in southern Greece, travelled by government jet, ANP reported.

Vertalingen

Afrikaansry
Catalaansviatjar
Deensfare; køre
Duitsfahren
Esperantoveturi
Finsajaa
Fransaller; aller en véhicule; se déplacer
Hongaarsutazik
Italiaanscamminare
Jiddischפֿאָרן
Latijnvehere
Nederlandsgaan; rijden
Noorskjøre
Poolsjechać
Portugeesandar; ir; rodar; viajar
Saterfriesfiere; gunge
Spaansir; ir en vehículo
Turksgitmek
Westerlauwers Friesfarre; gean; ride
Zweedsfara; åka