Synonyme: afnemen, afpakken, benemen, wegnemen
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈʋɛxɦalə(n)/ |
---|
Trennung | weg·ha·len |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) haal weg | (ik) haalde weg |
(jij) haalt weg | (jij) haalde weg |
(hij) haalt weg | (hij) haalde weg |
(wij) halen weg | (wij) haalden weg |
(jullie) halen weg | (jullie) haalden weg |
(gij) haalt weg | (gij) haaldet weg |
(zij) halen weg | (zij) haalden weg |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) weghale | (dat ik) weghaalde |
(dat jij) weghale | (dat jij) weghaalde |
(dat hij) weghale | (dat hij) weghaalde |
(dat wij) weghalen | (dat wij) weghaalden |
(dat jullie) weghalen | (dat jullie) weghaalden |
(dat gij) weghalet | (dat gij) weghaaldet |
(dat zij) weghalen | (dat zij) weghaalden |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
haal weg | haalt weg |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
weghalend, weghalende | (hebben) weggehaald |
De magiër zal dus vanavond afwezig zijn, zodat je de spiegel in alle rust kunt weghalen.
Hij wil dat ik al mijn planten weghaal.