Information about the word opeten (Dutch → Esperanto: formanĝi)

Synonym: verorberen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔpetə(n)/
Hyphenationop·eten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) eet op(ik) at op
(jij) eet op(jij) at op
(hij) eet op(hij) at op
(wij) eten op(wij) aten op
(jullie) eten op(jullie) aten op
(gij) eet op(gij) at op
(zij) eten op(zij) aten op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opete(dat ik) opate
(dat jij) opete(dat jij) opate
(dat hij) opete(dat hij) opate
(dat wij) opeten(dat wij) opaten
(dat jullie) opeten(dat jullie) opaten
(dat gij) opetet(dat gij) opatet
(dat zij) opeten(dat zij) opaten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
eet opeet op
Participles
Present participlePast participle
opetend, opetende(hebben) opgegeten

Usage samples

Het voedsel werd opgegeten.
Hij dook weer op met een geel beest dat geheel uit wild om zich heen slaande tentakeltjes en gele pootjes bestond, en dat hij en Anacho rauw opaten.
Wat heb je aan goud als je opgegeten bent?
Wingate at het eten op dat hem was voorgezet.
„Met andere woorden,” zei Traz, ze zullen ons opeten.”
Als je een ei mee naar huis neemt, is het gewoonlijk de bedoeling het op te eten.

Translations

Englisheat up
Esperantoformanĝi
Frenchdévorer
Germanaufessen; aufzehren
Jamaican Patoisiit aaf
Polishzjeść
Portuguesedevorar
Saterland Frisianapiete
Spanishconsumir