Synoniemen: uitschieten, wegglijden, wegglippen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔntˈxlɪpə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·glip·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontglip | (ik) ontglipte |
(jij) ontglipt | (jij) ontglipte |
(hij) ontglipt | (hij) ontglipte |
(wij) ontglippen | (wij) ontglipten |
(jullie) ontglippen | (jullie) ontglipten |
(gij) ontglipt | (gij) ontgliptet |
(zij) ontglippen | (zij) ontglipten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontglippe | (dat ik) ontglipte |
(dat jij) ontglippe | (dat jij) ontglipte |
(dat hij) ontglippe | (dat hij) ontglipte |
(dat wij) ontglippen | (dat wij) ontglipten |
(dat jullie) ontglippen | (dat jullie) ontglipten |
(dat gij) ontglippet | (dat gij) ontgliptet |
(dat zij) ontglippen | (dat zij) ontglipten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontglip | ontglipt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontglippend, ontglippende | (zijn) ontglipt |