Synoniemen: vergeven, wegschenken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈʋɛxevə(n)/ |
---|
Afbreking | weg·ge·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) geef weg | (ik) gaf weg |
(jij) geeft weg | (jij) gaf weg |
(hij) geeft weg | (hij) gaf weg |
(wij) geven weg | (wij) gaven weg |
(jullie) geven weg | (jullie) gaven weg |
(gij) geeft weg | (gij) gaaft weg |
(zij) geven weg | (zij) gaven weg |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) weggeve | (dat ik) weggave |
(dat jij) weggeve | (dat jij) weggave |
(dat hij) weggeve | (dat hij) weggave |
(dat wij) weggeven | (dat wij) weggaven |
(dat jullie) weggeven | (dat jullie) weggaven |
(dat gij) weggevet | (dat gij) weggavet |
(dat zij) weggeven | (dat zij) weggaven |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
geef weeg | geeft weeg |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
weggevend, weggevende | (hebben) weggegeven |