Informatie over het woord schitteren (Nederlands → Esperanto: flagri)

Synoniemen: flakkeren, flikkeren, vonken schieten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxɪtərə(n)/
Afbrekingschit·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schitter(ik) schitterde
(jij) schittert(jij) schitterde
(hij) schittert(hij) schitterde
(wij) schitteren(wij) schitterden
(jullie) schitteren(jullie) schitterden
(gij) schittert(gij) schitterdet
(zij) schitteren(zij) schitterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schittere(dat ik) schitterde
(dat jij) schittere(dat jij) schitterde
(dat hij) schittere(dat hij) schitterde
(dat wij) schitteren(dat wij) schitterden
(dat jullie) schitteren(dat jullie) schitterden
(dat gij) schitteret(dat gij) schitterdet
(dat zij) schitteren(dat zij) schitterden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schitterend, schitterende(hebben) geschitterd

Voorbeelden van gebruik

Toen ze in de schemering onder de oude bomen liep, schitterde de kroon als een ster.
Ver weg zag ik aan de horizon een rivier schitteren.
Het vuur werd aangelegd en schitterde tot ver op de prairie.
Conan tuurde naar de sterren die tussen de flarden bewolking schitterden, en zette toen zijn tocht naar het zuiden voort.

Vertalingen

Catalaanscentellejar; flamejar; onejar
Duitsflackern; lodern; flattern; zucken
Engelsflare
Esperantoflagri
Faeröersblaktra; flákra
Fransondoyer; scintiller; vaciller
Portugeeschamejar; coruscar; flamejar
Saterfriesflakkerje
Spaansdeflagrar; flamear