Synoniemen: bevestigen, borgen, vastmaken, vastzetten
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verstevig | (ik) verstevigde |
(jij) verstevigt | (jij) verstevigde |
(hij) verstevigt | (hij) verstevigde |
(wij) verstevigen | (wij) verstevigden |
(jullie) verstevigen | (jullie) verstevigden |
(gij) verstevigt | (gij) verstevigdet |
(zij) verstevigen | (zij) verstevigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verstevige | (dat ik) verstevigde |
(dat jij) verstevige | (dat jij) verstevigde |
(dat hij) verstevige | (dat hij) verstevigde |
(dat wij) verstevigen | (dat wij) verstevigden |
(dat jullie) verstevigen | (dat jullie) verstevigden |
(dat gij) versteviget | (dat gij) verstevigdet |
(dat zij) verstevigen | (dat zij) verstevigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verstevig | verstevigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verstevigend, verstevigende | (hebben) verstevigd |