Informatie over het woord uitlezen (Nederlands → Esperanto: finlegi)

Synoniemen: aflezen, dóórlezen, uitkrijgen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯tlezə(n)/
Afbrekinguit·le·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) lees uit(ik) las uit
(jij) leest uit(jij) las uit
(hij) leest uit(hij) las uit
(wij) lezen uit(wij) lazen uit
(jullie) lezen uit(jullie) lazen uit
(gij) leest uit(gij) laast uit
(zij) lezen uit(zij) lazen uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitleze(dat ik) uitlaze
(dat jij) uitleze(dat jij) uitlaze
(dat hij) uitleze(dat hij) uitlaze
(dat wij) uitlezen(dat wij) uitlazen
(dat jullie) uitlezen(dat jullie) uitlazen
(dat gij) uitlezet(dat gij) uitlazet
(dat zij) uitlezen(dat zij) uitlazen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
lees uitleest uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitlezend, uitlezende(hebben) uitgelezen

Voorbeelden van gebruik

Ik ben zo vrij geweest de waarschuwing aan boogschutters geheel uit te lezen.

Vertalingen

Engelsread out
Esperantofinlegi
IJslandslesa upp
Westerlauwers Friesôflêze