Synonyme: aflopen, ophouden, uitgaan, uitraken, verlopen, ten einde lopen
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈɛi̯ndəɣə(n)/ |
---|
Trennung | ein·di·gen |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(hij) eindigt | (hij) eindigde |
(zij) eindigen | (zij) eindigden |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat hij) eindige | (dat hij) eindigde |
(dat zij) eindigen | (dat zij) eindigden |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
eindigend, eindigende | (zijn) geëindigd |
Het pad eindigde bij de ingang van een grot.
De strijd is nog niet geëindigd.
Maar de avonturen waren voor dien nacht nog niet geëindigd.
Ik was nieuwsgierig hoe hij zou eindigen.
In 1958 eindigde de productie.