Informatie over het woord uitmaken (Nederlands → Esperanto: fini)

Synoniemen: afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, voleindigen, een eind maken aan, eindigen, klaar zijn met

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯tmakə(n)/
Afbrekinguit·ma·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) maak uit(ik) maakte uit
(jij) maakt uit(jij) maakte uit
(hij) maakt uit(hij) maakte uit
(wij) maken uit(wij) maakten uit
(jullie) maken uit(jullie) maakten uit
(gij) maakt uit(gij) maaktet uit
(zij) maken uit(zij) maakten uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitmake(dat ik) uitmaakte
(dat jij) uitmake(dat jij) uitmaakte
(dat hij) uitmake(dat hij) uitmaakte
(dat wij) uitmaken(dat wij) uitmaakten
(dat jullie) uitmaken(dat jullie) uitmaakten
(dat gij) uitmaket(dat gij) uitmaaktet
(dat zij) uitmaken(dat zij) uitmaakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
maak uitmaakt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitmakend, uitmakende(hebben) uitgemaakt

Voorbeelden van gebruik

Daar bedoel ik mee dat ik onze verloving uitmaak!

Vertalingen

Afrikaansbeëindig
Catalaansacabar; finir; terminar
Deensfuldende
Duitsbeschließen; enden; beenden; endigen; beendigen; erledigen; vollenden; abschließen; schließen; einstellen
Engelsfinish
Esperantofini
Faeröersenda
Finslopetta
Franscesser; finir; terminer
Italiaansfinire; terminare
Papiamentsfinalisá; kaba; terminá
Poolskończyć
Portugeesacabar; encerrar; finalizar; terminar
Roemeenstermina
Saterfriesbe‐eendje; besluute; eendigje; eendje; oumoakje
Spaansacabar; terminar
Thaisจบ; เสร็จ
Turksbitirmek
Westerlauwers Friesbesljochtsje; dien meitsje; ôfmeitsje; klear wêze mei
Zweedsfullborda; ända