Information about the word afwikkelen (Dutch → Esperanto: finaranĝi)

Synonyms: afdoen, afhandelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfʋɪkələ(n)/
Hyphenationaf·wik·ke·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) wikkel af(ik) wikkelde af
(jij) wikkelt af(jij) wikkelde af
(hij) wikkelt af(hij) wikkelde af
(wij) wikkelen af(wij) wikkelden af
(jullie) wikkelen af(jullie) wikkelden af
(gij) wikkelt af(gij) wikkeldet af
(zij) wikkelen af(zij) wikkelden af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afwikkele(dat ik) afwikkelde
(dat jij) afwikkele(dat jij) afwikkelde
(dat hij) afwikkele(dat hij) afwikkelde
(dat wij) afwikkelen(dat wij) afwikkelden
(dat jullie) afwikkelen(dat jullie) afwikkelden
(dat gij) afwikkelet(dat gij) afwikkeldet
(dat zij) afwikkelen(dat zij) afwikkelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
wikkel afwikkelt af
Participles
Present participlePast participle
afwikkelend, afwikkelende(hebben) afgewikkeld

Usage samples

Ik heb belangrijke zaken af te wikkelen.
Ik moet mijn zaken afwikkelen.
Wilt u de andere zaken nu dadelijk of morgenvroeg afwikkelen?

Translations

Afrikaansafhandel
Englishsettle
Esperantofinaranĝi
Spanishdespachar
West Frisianôfhannelje