Sinonimoj: afbeelden, uitbeelden, verbeelden, verzinnelijken
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈvorstɛlə(n)/ |
---|
Divido | voor·stel·len |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) stel voor | (ik) stelde voor |
(jij) stelt voor | (jij) stelde voor |
(hij) stelt voor | (hij) stelde voor |
(wij) stellen voor | (wij) stelden voor |
(jullie) stellen voor | (jullie) stelden voor |
(gij) stelt voor | (gij) steldet voor |
(zij) stellen voor | (zij) stelden voor |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) voorstelle | (dat ik) voorstelde |
(dat jij) voorstelle | (dat jij) voorstelde |
(dat hij) voorstelle | (dat hij) voorstelde |
(dat wij) voorstellen | (dat wij) voorstelden |
(dat jullie) voorstellen | (dat jullie) voorstelden |
(dat gij) voorstellet | (dat gij) voorsteldet |
(dat zij) voorstellen | (dat zij) voorstelden |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
stel voor | stelt voor |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
voorstellend, voorstellende | (hebben) voorgesteld |