Synoniemen: dichtgaan, toegaan, toegroeien, toevallen, zich sluiten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈslœy̯tə(n)/ |
---|
Afbreking | slui·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) sluit | (ik) sloot |
(jij) sluit | (jij) sloot |
(hij) sluit | (hij) sloot |
(wij) sluiten | (wij) sloten |
(jullie) sluiten | (jullie) sloten |
(gij) sluit | (gij) sloot |
(zij) sluiten | (zij) sloten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) sluite | (dat ik) slote |
(dat jij) sluite | (dat jij) slote |
(dat hij) sluite | (dat hij) slote |
(dat wij) sluiten | (dat wij) sloten |
(dat jullie) sluiten | (dat jullie) sloten |
(dat gij) sluitet | (dat gij) slotet |
(dat zij) sluiten | (dat zij) sloten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
sluit | sluit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
sluitend, sluitende | (zijn) gesloten |