Synoniemen: adderen, bijtellen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔptɛlə(n)/ |
---|
Afbreking | op·tel·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) tel op | (ik) telde op |
(jij) telt op | (jij) telde op |
(hij) telt op | (hij) telde op |
(wij) tellen op | (wij) telden op |
(jullie) tellen op | (jullie) telden op |
(gij) telt op | (gij) teldet op |
(zij) tellen op | (zij) telden op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) optelle | (dat ik) optelde |
(dat jij) optelle | (dat jij) optelde |
(dat hij) optelle | (dat hij) optelde |
(dat wij) optellen | (dat wij) optelden |
(dat jullie) optellen | (dat jullie) optelden |
(dat gij) optellet | (dat gij) opteldet |
(dat zij) optellen | (dat zij) optelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
tel op | telt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
optellend, optellende | (hebben) opgeteld |