Synoniemen: bluffen, ophakken, opscheppen, pochen, snoeven, stoffen, zwetsen, grootspreken, opsnijden, stoefen
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) snork | (ik) snorkte |
(jij) snorkt | (jij) snorkte |
(hij) snorkt | (hij) snorkte |
(wij) snorken | (wij) snorkten |
(jullie) snorken | (jullie) snorkten |
(gij) snorkt | (gij) snorktet |
(zij) snorken | (zij) snorkten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) snorke | (dat ik) snorkte |
(dat jij) snorke | (dat jij) snorkte |
(dat hij) snorke | (dat hij) snorkte |
(dat wij) snorken | (dat wij) snorkten |
(dat jullie) snorken | (dat jullie) snorkten |
(dat gij) snorket | (dat gij) snorktet |
(dat zij) snorken | (dat zij) snorkten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
snork | snorkt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
snorkend, snorkende | (hebben) gesnorkt |