Informatie over het woord snoeven (Nederlands → Esperanto: fanfaroni)

Synoniemen: bluffen, ophakken, opscheppen, pochen, snorken, stoffen, zwetsen, grootspreken, opsnijden, stoefen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsnuvə(n)/
Afbrekingsnoe·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snoef(ik) snoefde
(jij) snoeft(jij) snoefde
(hij) snoeft(hij) snoefde
(wij) snoeven(wij) snoefden
(jullie) snoeven(jullie) snoefden
(gij) snoeft(gij) snoefdet
(zij) snoeven(zij) snoefden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snoeve(dat ik) snoefde
(dat jij) snoeve(dat jij) snoefde
(dat hij) snoeve(dat hij) snoefde
(dat wij) snoeven(dat wij) snoefden
(dat jullie) snoeven(dat jullie) snoefden
(dat gij) snoevet(dat gij) snoefdet
(dat zij) snoeven(dat zij) snoefden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snoefsnoeft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snoevend, snoevende(hebben) gesnoefd

Voorbeelden van gebruik

Niet zo snoeven, man!

Vertalingen

Afrikaansspog
Catalaansfanfarronejar
Deensprale
Duitsausposaunen; prahlen; aufschneiden; angeben; sich brüsten
Engelsboast; brag
Esperantofanfaroni
Faeröersreypa
Fransfaire le malin; fanfarroner
IJslandsgorta; skruma
Noorsskryte
Papiamentsblòf
Portugeesfanfarrear
Saterfriesbroaskje; flunkerje; kropje; proalje
Spaansfanfarronear; jactarse
Zweedsskryta