Informatie over het woord rimpelen (Nederlands → Esperanto: falti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɪmpələ(n)/
Afbrekingrim·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rimpel(ik) rimpelde
(jij) rimpelt(jij) rimpelde
(hij) rimpelt(hij) rimpelde
(wij) rimpelen(wij) rimpelden
(jullie) rimpelen(jullie) rimpelden
(gij) rimpelt(gij) rimpeldet
(zij) rimpelen(zij) rimpelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rimpele(dat ik) rimpelde
(dat jij) rimpele(dat jij) rimpelde
(dat hij) rimpele(dat hij) rimpelde
(dat wij) rimpelen(dat wij) rimpelden
(dat jullie) rimpelen(dat jullie) rimpelden
(dat gij) rimpelet(dat gij) rimpeldet
(dat zij) rimpelen(dat zij) rimpelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rimpelrimpelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rimpelend, rimpelende(hebben) gerimpeld

Vertalingen

Duitsfalten
Engelswrinkle
Esperantofalti
Fransrider
Portugeesenrugar