Information über das Wort neervallen (Niederländisch → Esperanto: fali)

Synonyme: afvallen, flikkeren, vallen, verschieten, stuiken

WortartVerb
Aussprache/ˈnervɑlə(n)/
Trennungneer·val·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) val neer(ik) viel neer
(jij) valt neer(jij) viel neer
(hij) valt neer(hij) viel neer
(wij) vallen neer(wij) vielen neer
(jullie) vallen neer(jullie) vielen neer
(gij) valt neer(gij) vielt neer
(zij) vallen neer(zij) vielen neer
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) neervalle(dat ik) neerviele
(dat jij) neervalle(dat jij) neerviele
(dat hij) neervalle(dat hij) neerviele
(dat wij) neervallen(dat wij) neervielen
(dat jullie) neervallen(dat jullie) neervielen
(dat gij) neervallet(dat gij) neervielet
(dat zij) neervallen(dat zij) neervielen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
val neervalt neer
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
neervallend, neervallende(zijn) neergevallen

Gebrauchsbeispiele

Een van de piraten viel met een kogel in zijn hoofd neer.
De steen viel anderhalve meter voor hem neer.

Übersetzungen

Afrikaansval
Dänischfalde
Deutschfallen; hinfallen
Englischdrop; fall
Englisch (Altenglisch)feallan
Esperantofali
Färöerischfalla
Finnischpudota
Französischs’abattre; tomber
Jamaikanisches Kreolischfaal
Jiddischפֿאַלן
Katalanischcaure
Lateincadere
Luxemburgischfalen
Malaiischjatuh
Niederdeutschvallen
Norwegischdette; falle
Papiamentodal abou; kai
Polnischpadać
Portugiesischcair; desabar; ruir; tombar
Rumänischcădea
Russischпадать
Saterfriesischfaale
Schottisch Gälischtuit
Schwedischfalla; ramla
Scotsfa
Spanischcaer
Srananfadon
Thaiตก; หกล้ม
Tschechischklesat; klesnout; padat; padnout; poklesnout; spadnout; upadat; upadnout
Türkischdüşmek
Ungarischesik
Westfriesischdrippe; falle