Informatie over het woord vallen (Nederlands → Esperanto: fali)

Synoniemen: afvallen, flikkeren, neervallen, verschieten, stuiken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvɑlə(n)/
Afbrekingval·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) val(ik) viel
(jij) valt(jij) viel
(hij) valt(hij) viel
(wij) vallen(wij) vielen
(jullie) vallen(jullie) vielen
(gij) valt(gij) vielt
(zij) vallen(zij) vielen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) valle(dat ik) viele
(dat jij) valle(dat jij) viele
(dat hij) valle(dat hij) viele
(dat wij) vallen(dat wij) vielen
(dat jullie) vallen(dat jullie) vielen
(dat gij) vallet(dat gij) vielet
(dat zij) vallen(dat zij) vielen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
valvalt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vallend, vallende(zijn) gevallen

Voorbeelden van gebruik

Zaterdagochtend staat er nog veel wind en valt er nog steeds regen.
Het mes liet ik vallen.

Vertalingen

Afrikaansval
Catalaanscaure
Deensfalde
Duitsfallen; hinfallen
Engelsdrop; fall; lapse
Engels (Oudengels)feallan
Esperantofali
Faeröersfalla
Finspudota
Franss’abattre; tomber
Hongaarsesik
Jamaicaans Creoolsfaal
Jiddischפֿאַלן
Latijncadere
Luxemburgsfalen
Maleisjatuh
Nederduitsvallen
Noorsdette; falle
Papiamentsdal abou; kai
Poolspadać
Portugeescair; desabar; ruir; tombar
Roemeenscădea
Russischпадать
Saterfriesfaale
Schotsfa
Schots-Gaelischtuit
Spaanscaer
Srananfadon
Thaisตก; หกล้ม
Tsjechischklesat; klesnout; padat; padnout; poklesnout; spadnout; upadat; upadnout
Turksdüşmek
Westerlauwers Friesdrippe; falle
Zweedsfalla; ramla