Informatie over het woord mieteren (Nederlands → Esperanto: falegigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmitərə(n)/
Afbrekingmie·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) mieter(ik) mieterde
(jij) mietert(jij) mieterde
(hij) mietert(hij) mieterde
(wij) mieteren(wij) mieterden
(jullie) mieteren(jullie) mieterden
(gij) mietert(gij) mieterdet
(zij) mieteren(zij) mieterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) mietere(dat ik) mieterde
(dat jij) mietere(dat jij) mieterde
(dat hij) mietere(dat hij) mieterde
(dat wij) mieteren(dat wij) mieterden
(dat jullie) mieteren(dat jullie) mieterden
(dat gij) mieteret(dat gij) mieterdet
(dat zij) mieteren(dat zij) mieterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
mietermietert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
mieterend, mieterende(hebben) gemieterd

Vertalingen

Esperantofalegigi