Informatie over het woord fluiten (Nederlands → Esperanto: fajfi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈflœy̯tə(n)/
Afbrekingflui·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) fluit(ik) floot
(jij) fluit(jij) floot
(hij) fluit(hij) floot
(wij) fluiten(wij) floten
(jullie) fluiten(jullie) floten
(gij) fluit(gij) floot
(zij) fluiten(zij) floten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) fluite(dat ik) flote
(dat jij) fluite(dat jij) flote
(dat hij) fluite(dat hij) flote
(dat wij) fluiten(dat wij) floten
(dat jullie) fluiten(dat jullie) floten
(dat gij) fluitet(dat gij) flotet
(dat zij) fluiten(dat zij) floten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
fluitfluit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
fluitend, fluitende(hebben) gefloten

Voorbeelden van gebruik

Hij floot snerpend en op dat geluid begon het te ritselen in het woud.
Buiten floot de geüniformeerde portier om een taxi.

Vertalingen

Albaneesfërshëllej
Catalaansxiular
Deensfløte
Duitspfeifen
Engelswhistle
Esperantofajfi
Faeröersbríksla; floyta
Finsviheltää
Franssiffler
Italiaansfischiare
Jiddischפֿײַפֿן
Portugeesapitar; assobiar; silvar
Roemeensfluiera
Saterfriesfloitje; piepje
Spaanssilbar
Srananfroyti
Tsjechischhvízdat; pískat
Westerlauwers Friesfluitsje