Information about the word aanmaken (Dutch → Esperanto: fabriki)

Synonyms: fabriceren, fabrikeren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈamakə(n/
Hyphenationaan·ma·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) maak aan(ik) maakte aan
(jij) maakt aan(jij) maakte aan
(hij) maakt aan(hij) maakte aan
(wij) maken aan(wij) maakten aan
(jullie) maken aan(jullie) maakten aan
(gij) maakt aan(gij) maaktet aan
(zij) maken aan(zij) maakten aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aanmake(dat ik) aanmaakte
(dat jij) aanmake(dat jij) aanmaakte
(dat hij) aanmake(dat hij) aanmaakte
(dat wij) aanmaken(dat wij) aanmaakten
(dat jullie) aanmaken(dat jullie) aanmaakten
(dat gij) aanmaket(dat gij) aanmaaktet
(dat zij) aanmaken(dat zij) aanmaakten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
maak aanmaakt aan
Participles
Present participlePast participle
aanmakend, aanmakende(hebben) aangemaakt

Translations

Catalanfabricar
Danishfabrikere
Englishmanufacture; make
Esperantofabriki; fari
Faeroeseframleiða
Frenchfabriquer; faire
Germanfabrizieren; herstellen
Italianfabbricare
Jamaican Patoismek
Low Germanmaken
Papiamentofabriká
Portuguesefabricar
Romanianfabrica; produce
Saterland Frisianfabriksierje; häärstaale; moakje; produksierje
Spanishfabricar
West Frisianfabrisearje