Synoniemen: blussen, doven, uitblussen, uitdoen, uitmaken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯dovə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·do·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) doof uit | (ik) doofde uit |
(jij) dooft uit | (jij) doofde uit |
(hij) dooft uit | (hij) doofde uit |
(wij) doven uit | (wij) doofden uit |
(jullie) doven uit | (jullie) doofden uit |
(gij) dooft uit | (gij) doofdet uit |
(zij) doven uit | (zij) doofden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitdove | (dat ik) uitdoofde |
(dat jij) uitdove | (dat jij) uitdoofde |
(dat hij) uitdove | (dat hij) uitdoofde |
(dat wij) uitdoven | (dat wij) uitdoofden |
(dat jullie) uitdoven | (dat jullie) uitdoofden |
(dat gij) uitdovet | (dat gij) uitdoofdet |
(dat zij) uitdoven | (dat zij) uitdoofden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
doof uit | dooft uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitdovend, uitdovende | (hebben) uitgedoofd |