Informatie over het woord oprichten (Nederlands → Esperanto: establi)

Synoniemen: inrichten, stichten, vestigen, opzetten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔprɪxtə(n)/
Afbrekingop·rich·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) richt op(ik) richtte op
(jij) richt op(jij) richtte op
(hij) richt op(hij) richtte op
(wij) richten op(wij) richtten op
(jullie) richten op(jullie) richtten op
(gij) richt op(gij) richttet op
(zij) richten op(zij) richtten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oprichte(dat ik) oprichtte
(dat jij) oprichte(dat jij) oprichtte
(dat hij) oprichte(dat hij) oprichtte
(dat wij) oprichten(dat wij) oprichtten
(dat jullie) oprichten(dat jullie) oprichtten
(dat gij) oprichtet(dat gij) oprichttet
(dat zij) oprichten(dat zij) oprichtten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
richt opricht op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
oprichtend, oprichtende(hebben) opgericht

Vertalingen

Afrikaansoprig
Catalaansedificar; establir
Deensoprette
Duitsgründen; etablieren; begründen; einrichten; eröffnen; anlegen; aufstellen
Engelserect; establish; found
Esperantoestabli
Faeröersstovna
Nederduitsstichten
Portugeesestabelecer
Saterfriesetablierje; gruundje
Spaansestablecer; instalar
Thaisสร้าง
Westerlauwers Friesstiftsje; fêstigje