Synoniemen: betuigen, opperen, uitdrukken, uiten, uitspreken, uiting geven aan
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈʋordə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·woor·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verwoord | (ik) verwoordde |
(jij) verwoordt | (jij) verwoordde |
(hij) verwoordt | (hij) verwoordde |
(wij) verwoorden | (wij) verwoordden |
(jullie) verwoorden | (jullie) verwoordden |
(gij) verwoordt | (gij) verwoorddet |
(zij) verwoorden | (zij) verwoordden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verwoorde | (dat ik) verwoordde |
(dat jij) verwoorde | (dat jij) verwoordde |
(dat hij) verwoorde | (dat hij) verwoordde |
(dat wij) verwoorden | (dat wij) verwoordden |
(dat jullie) verwoorden | (dat jullie) verwoordden |
(dat gij) verwoordet | (dat gij) verwoorddet |
(dat zij) verwoorden | (dat zij) verwoordden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verwoord | verwoordt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verwoordend, verwoordende | (hebben) verwoord |