Vortspeco | verbo |
---|
Indikativo | |
---|---|
Prezenco | Preterito |
(ik) sorteer voor | (ik) sorteerde voor |
(jij) sorteert voor | (jij) sorteerde voor |
(hij) sorteert voor | (hij) sorteerde voor |
(wij) sorteren voor | (wij) sorteerden voor |
(jullie) sorteren voor | (jullie) sorteerden voor |
(gij) sorteert voor | (gij) sorteerdet voor |
(zij) sorteren voor | (zij) sorteerden voor |
Subjunktivo | |
Prezenco | Preterito |
(dat ik) voorsortere | (dat ik) voorsorteerde |
(dat jij) voorsortere | (dat jij) voorsorteerde |
(dat hij) voorsortere | (dat hij) voorsorteerde |
(dat wij) voorsorteren | (dat wij) voorsorteerden |
(dat jullie) voorsorteren | (dat jullie) voorsorteerden |
(dat gij) voorsorteret | (dat gij) voorsorteerdet |
(dat zij) voorsorteren | (dat zij) voorsorteerden |
Imperativo | |
Singularo/Pluralo | Pluralo |
sorteer voor | sorteert voor |
Participoj | |
Prezenca participo | Preterita participo |
voorsorterend, voorsorterende | (hebben) voorgesorteerd |
esperanto | enleniĝi |
---|