Informatie over het woord abdizieren (Duits → Esperanto: abdiki)

Synoniemen: verzichten, sein Amt niederlegen, seine Würde niederlegen, abdanken

Uitspraak/apdiˈtsiːrən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) abdiziere(ich) abdizierte
(du) abdizierst(du) abdiziertest
(er) abdiziert(er) abdizierte
(wir) abdizieren(wir) abdizierten
(ihr) abdiziert(ihr) abdiziertet
(sie) abdizieren(sie) abdizierten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) abdiziere(ich) abdizierte
(du) abdizierest(du) abdiziertest
(er) abdiziere(er) abdizierte
(wir) abdizieren(wir) abdizierten
(ihr) abdizieret(ihr) abdiziertet
(sie) abdizieren(sie) abdizierten
Gebiedende wijs
(du) abdiziere
(ihr) abdiziert
abdizieren Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
abdizierend(haben) abdiziert

Voorbeelden van gebruik

Sie abdizierte zugunsten ihres Sohnes, Willem‐Alexander, welcher seit Frühling 2013 König ist.

Vertalingen

Afrikaansabdikeer
Albaneesabdikoj
Catalaansabdicar; dimitir; renunciar
Engelsabdicate
Esperantoabdiki
Faeröerssiga valdið frá sær
Fransabdiquer; renoncer à; se démettre de
Grieksαπαρνούμαι; εγκαταλείπω; παραιτούμαι
Hongaarslemond
Italiaansabdicare
Latijnabdicare; abire
Luxemburgsofdanken
Nederlandsabdiceren; abdiqueren; troonsafstand doen
Papiamentsabdiká
Portugeesabdicar; demitir‐se
Russischотречься
Saterfriesabdizierje; outonkje
Spaansabdicar; dimitir
Zweedsabdikera