Synoniemen: insteken, invoeren, ingeven, opvoeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /stekə(n)/ |
---|
Afbreking | ste·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) steek | (ik) stak |
(jij) steekt | (jij) stak |
(hij) steekt | (hij) stak |
(wij) steken | (wij) staken |
(jullie) steken | (jullie) staken |
(gij) steekt | (gij) staakt |
(zij) steken | (zij) staken |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) steke | (dat ik) stake |
(dat jij) steke | (dat jij) stake |
(dat hij) steke | (dat hij) stake |
(dat wij) steken | (dat wij) staken |
(dat jullie) steken | (dat jullie) staken |
(dat gij) steket | (dat gij) staket |
(dat zij) steken | (dat zij) staken |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
steek | steekt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
stekend, stekende | (hebben) gestoken |
Waar gaat u hem in steken, heer graaf?
Die stak ik zo in mijn broekzak dat ik ze direct bij de hand had als ik ze hebben wilde.