Informasie oor die woord scheinen (Duits → Esperanto: ŝajni)

Uitspraak/ˈʃaɪnən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) scheine(ich) schien
(du) scheinst(du) schienst
(er) scheint(er) schien
(wir) scheinen(wir) schienen
(ihr) scheint(ihr) schient
(sie) scheinen(sie) schienen
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) scheine(ich) schiene
(du) scheinest(du) schienest
(er) scheine(er) schiene
(wir) scheinen(wir) schienen
(ihr) scheinet(ihr) schienet
(sie) scheinen(sie) schienen
Gebiedende wys
(du) scheine
(ihr) scheint
scheinen Sie
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
scheinend(haben) geschienen

Voorbeelde van gebruik

Er schien die sengende Hitze nicht mehr zu spüren, als er auf die beiden Steine zueilte,

Vertalinge

Albaniesdukem
Deensforekomme
Engelsappear; seem
Esperantoŝajni
Faroëestykja
Finsnäyttää
Fransparaître; sembler
Italiaansparere
Katalaansfigurar; semblar
Nederduitslyken
Nederlandslijken; óverkomen; schijnen; toeschijnen; toelijken
Papiamentsparce; parse
Poolszdawać się
Portugeesafiguar‐se; mostrar‐se; parecer; ter aparência de
Roemeenspărea
Saterfriesläite; skiene
Spaansfigurársele; parecer
Sweedssynas; tyckas
Tsjeggieszdát se
Wes‐Friesskine; lykje
Yslandsþykja