Sinonimoj: dulden, uithouden, uitstaan, verdragen, volhouden
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /dorˈstan/ |
---|
Divido | door·staan |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) doorsta | (ik) doorstond |
(jij) doorstaat | (jij) doorstond |
(hij) doorstaat | (hij) doorstond |
(wij) doorstaan | (wij) doorstonden |
(jullie) doorstaan | (jullie) doorstonden |
(gij) doorstaat | (gij) doorstondt |
(zij) doorstaan | (zij) doorstonden |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) doorsta | (dat ik) doorstonde |
(dat jij) doorsta | (dat jij) doorstonde |
(dat hij) doorsta | (dat hij) doorstonde |
(dat wij) doorstaan | (dat wij) doorstonden |
(dat jullie) doorstaan | (dat jullie) doorstonden |
(dat gij) doorstaat | (dat gij) doorstondet |
(dat zij) doorstaan | (dat zij) doorstonden |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
doorstaand, doorstaande | (hebben) doorstaan |
Spanje en Italië lijken de schuldencrisis zonder kleerscheuren te kunnen doorstaan.
Nou, die test heb je doorstaan.