Informatie over het woord opzoeken (Nederlands → Esperanto: elserĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpsukə(n)/
Afbrekingop·zoe·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zoek op(ik) zocht op
(jij) zoekt op(jij) zocht op
(hij) zoekt op(hij) zocht op
(wij) zoeken op(wij) zochten op
(jullie) zoeken op(jullie) zochten op
(gij) zoekt op(gij) zocht op
(zij) zoeken op(zij) zochten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opzoeke(dat ik) opzochte
(dat jij) opzoeke(dat jij) opzochte
(dat hij) opzoeke(dat hij) opzochte
(dat wij) opzoeken(dat wij) opzochten
(dat jullie) opzoeken(dat jullie) opzochten
(dat gij) opzoeket(dat gij) opzochtet
(dat zij) opzoeken(dat zij) opzochten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zoek opzoekt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opzoekend, opzoekende(hebben) opgezocht

Voorbeelden van gebruik

Zoek liever het adres van die deskundige op.
U kunt beter een andere kamer opzoeken.
Met enige tegenzin zocht Ildefonse het op.
Kunt u die opzoeken en samen met ons doornemen?
Zijn nummer had ik opgezocht in het telefoonboek.

Vertalingen

Duitsaussuchen
Esperantoelserĉi