Synoniemen: persen, uitdrukken, uitpersen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tknɛi̯pə(n) |
---|
Afbreking | uit·knij·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) knijp uit | (ik) kneep uit |
(jij) knijpt uit | (jij) kneep uit |
(hij) knijpt uit | (hij) kneep uit |
(wij) knijpen uit | (wij) knepen uit |
(jullie) knijpen uit | (jullie) knepen uit |
(gij) knijpt uit | (gij) kneept uit |
(zij) knijpen uit | (zij) knepen uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitknijpe | (dat ik) uitknepe |
(dat jij) uitknijpe | (dat jij) uitknepe |
(dat hij) uitknijpe | (dat hij) uitknepe |
(dat wij) uitknijpen | (dat wij) uitknepen |
(dat jullie) uitknijpen | (dat jullie) uitknepen |
(dat gij) uitknijpet | (dat gij) uitknepet |
(dat zij) uitknijpen | (dat zij) uitknepen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
knijp uit | knijpt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitknijpend, uitknijpende | (hebben) uitgeknepen |