Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) melk uit | (ik) molk uit |
(jij) melkt uit | (jij) molk uit |
(hij) melkt uit | (hij) molk uit |
(wij) melken uit | (wij) molken uit |
(jullie) melken uit | (jullie) molken uit |
(gij) melkt uit | (gij) molkt uit |
(zij) melken uit | (zij) molken uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitmelke | (dat ik) uitmolke |
(dat jij) uitmelke | (dat jij) uitmolke |
(dat hij) uitmelke | (dat hij) uitmolke |
(dat wij) uitmelken | (dat wij) uitmolken |
(dat jullie) uitmelken | (dat jullie) uitmolken |
(dat gij) uitmelket | (dat gij) uitmolket |
(dat zij) uitmelken | (dat zij) uitmolken |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
melk uit | melkt uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitmelkend, uitmelkende | (hebben) uitgemolken |
Esperanto | elmelki |
---|