Informatie over het woord uitgaan (Nederlands → Esperanto: eliri)

Synoniemen: eropuit gaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯txan/
Afbrekinguit·gaan

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ga uit(ik) ging uit
(jij) gaat uit(jij) ging uit
(hij) gaat uit(hij) ging uit
(wij) gaan uit(wij) gingen uit
(jullie) gaan uit(jullie) gingen uit
(gij) gaat uit(gij) gingt uit
(zij) gaan uit(zij) gingen uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitga(dat ik) uitginge
(dat jij) uitga(dat jij) uitginge
(dat hij) uitga(dat hij) uitginge
(dat wij) uitgaan(dat wij) uitgingen
(dat jullie) uitgaan(dat jullie) uitgingen
(dat gij) uitgaat(dat gij) uitginget
(dat zij) uitgaan(dat zij) uitgingen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ga uitgaat uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitgaand, uitgaande(zijn) uitgegaan

Voorbeelden van gebruik

U wist dat Molly met andere mannen uitging?
Dat zou aan de ene kant wel prettig zijn, want in de stad kan je uitgaan en er zijn vrouwen.

Vertalingen

Afrikaansuitgaan; uitklim
Albaneesdal
Catalaanssortir
Deensgå ud; stige ud
Duitsausgehen; ausrücken; hinausgehen; nach draußen gehen; hinaustreten; aussteigen; herauskommen; erscheinen
Engelsgo out
Esperantoeliri
Faeröersfara út
Fransaboutir; descendre; donner; sorter; sortir
Italiaansuscire
Kabylischffeɣ
Papiamentssali
Poolswychodzić; wyjść
Portugeessair
Roemeensieși
Saterfriesuutgunge; uutrukje
Spaanssalir
Swahili‐toka
Thaisออก; ออกไป
Turksçıkmak