Synoniemen: uitdruipen, uitdruppelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœʏ̯tlɛkə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·lek·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) lek uit | (ik) lekte uit |
(jij) lekt uit | (jij) lekte uit |
(hij) lekt uit | (hij) lekte uit |
(wij) lekken uit | (wij) lekten uit |
(jullie) lekken uit | (jullie) lekten uit |
(gij) lekt uit | (gij) lektet uit |
(zij) lekken uit | (zij) lekten uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitlekke | (dat ik) uitlekte |
(dat jij) uitlekke | (dat jij) uitlekte |
(dat hij) uitlekke | (dat hij) uitlekte |
(dat wij) uitlekken | (dat wij) uitlekten |
(dat jullie) uitlekken | (dat jullie) uitlekten |
(dat gij) uitlekket | (dat gij) uitlektet |
(dat zij) uitlekken | (dat zij) uitlekten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitlekkend, uitlekkende | (zijn) uitgelekt |