Synonyms: bekennen, bespeuren, in de smiezen krijgen, in het oog krijgen, in zicht krijgen, een glimp opvangen van, beginnen te zien
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɔntˈʋaːrə(n)/ |
---|
Hyphenation | ont·wa·ren |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) ontwaar | (ik) ontwaarde |
(jij) ontwaart | (jij) ontwaarde |
(hij) ontwaart | (hij) ontwaarde |
(wij) ontwaren | (wij) ontwaarden |
(jullie) ontwaren | (jullie) ontwaarden |
(gij) ontwaart | (gij) ontwaardet |
(zij) ontwaren | (zij) ontwaarden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) ontware | (dat ik) ontwaarde |
(dat jij) ontware | (dat jij) ontwaarde |
(dat hij) ontware | (dat hij) ontwaarde |
(dat wij) ontwaren | (dat wij) ontwaarden |
(dat jullie) ontwaren | (dat jullie) ontwaarden |
(dat gij) ontwaret | (dat gij) ontwaardet |
(dat zij) ontwaren | (dat zij) ontwaarden |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
ontwarend, ontwarende | (hebben) ontwaard |
Een dag of wat later, toen hij wat door de tuin wandelde, ontwaarde hij daar in een grote berk een vogelnest.
Het volkje dat deze onderkomens had opgetrokken, viel niet gemakkelijk te ontwaren in de schaduwen onder het lover.
In de ochtend ontwaarden zij voor het eerst sinds zij het Boogbos hadden verlaten een duidelijk pad.