Information about the word rukken (Dutch → Esperanto: ektiri)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈrɵkə(n)/
Hyphenationruk·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ruk(ik) rukte
(jij) rukt(jij) rukte
(hij) rukt(hij) rukte
(wij) rukken(wij) rukten
(jullie) rukken(jullie) rukten
(gij) rukt(gij) ruktet
(zij) rukken(zij) rukten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) rukke(dat ik) rukte
(dat jij) rukke(dat jij) rukte
(dat hij) rukke(dat hij) rukte
(dat wij) rukken(dat wij) rukten
(dat jullie) rukken(dat jullie) rukten
(dat gij) rukket(dat gij) ruktet
(dat zij) rukken(dat zij) rukten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
rukrukt
Participles
Present participlePast participle
rukkend, rukkende(hebben) gerukt

Usage samples

De vreemdeling rukte zijn zwaard uit het lichaam en draaide zich om.
In zijn nood herinnerde hij zich gelukkig de lijn, die hem met de sloep verbond, en in doodsangst begon hij eraan te rukken.

Translations

Englishjerk; pull; tug; yank
Esperantoektiri
Germananziehen; reißen; zerren
Saterland Frisiananluuke; riete; tuukje
Swedishrycka