Synonyms: beduiden, expliceren, uiteenzetten, uitleggen, expliqueren
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /vərˈklaːrə(n)/ |
---|
Hyphenation | ver·kla·ren |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) verklaar | (ik) verklaarde |
(jij) verklaart | (jij) verklaarde |
(hij) verklaart | (hij) verklaarde |
(wij) verklaren | (wij) verklaarden |
(jullie) verklaren | (jullie) verklaarden |
(gij) verklaart | (gij) verklaardet |
(zij) verklaren | (zij) verklaarden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) verklare | (dat ik) verklaarde |
(dat jij) verklare | (dat jij) verklaarde |
(dat hij) verklare | (dat hij) verklaarde |
(dat wij) verklaren | (dat wij) verklaarden |
(dat jullie) verklaren | (dat jullie) verklaarden |
(dat gij) verklaret | (dat gij) verklaardet |
(dat zij) verklaren | (dat zij) verklaarden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
verklaar | verklaart |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
verklarend, verklarende | (hebben) verklaard |
Verklaar de goede oplosbaarheid van fructose in water.
Terwijl ik weer in de gestrande boot kroop, begreep ik dat er maar één theorie was die mijn situatie kon verklaren.
Om het verschil tussen ne, neniu en neniom te verklaren, is het nodig iets dieper op de verschillende soorten van zelfstandige naamwoorden in te gaan.