Informatie over het woord plannen (Nederlands → Esperanto: plani)

Synoniemen: ontwerpen, plannen smeden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈplɛnə(n)/
Afbrekingplan·nen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) plan(ik) plande
(jij) plant(jij) plande
(hij) plant(hij) plande
(wij) plannen(wij) planden
(jullie) plannen(jullie) planden
(gij) plant(gij) plandet
(zij) plannen(zij) planden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) planne(dat ik) plande
(dat jij) planne(dat jij) plande
(dat hij) planne(dat hij) plande
(dat wij) plannen(dat wij) planden
(dat jullie) plannen(dat jullie) planden
(dat gij) plannet(dat gij) plandet
(dat zij) plannen(dat zij) planden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
planplant
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
plannend, plannende(hebben) gepland

Voorbeelden van gebruik

Israël viel gebouwen aan die volgens de strijdkrachten door Ḥamās gebruikt werden om aanvallen te plannen.
Hij plande zijn kroning en besloot jou uit de buurt te houden tot die achter de rug was.

Vertalingen

Duitsplanen
Engelsplan; slate; schedule
Esperantoplani
Finssuunnitella
Fransprojeter
Italiaansprogettare
Poolsplanować
Portugeesprojectar
Roemeensintenționa; planifica