Synonyms: aangeven, aanreiken, afdragen, afgeven, overbrengen, overgeven, overreiken, toereiken, doorgeven
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈovərdraɣə(n)/ |
---|
Hyphenation | over·dra·gen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) draag over | (ik) droeg over |
(jij) draagt over | (jij) droeg over |
(hij) draagt over | (hij) droeg over |
(wij) dragen over | (wij) droegen over |
(jullie) dragen over | (jullie) droegen over |
(gij) draagt over | (gij) droegt over |
(zij) dragen over | (zij) droegen over |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) overdrage | (dat ik) overdroege |
(dat jij) overdrage | (dat jij) overdroege |
(dat hij) overdrage | (dat hij) overdroege |
(dat wij) overdragen | (dat wij) overdroegen |
(dat jullie) overdragen | (dat jullie) overdroegen |
(dat gij) overdraget | (dat gij) overdroeget |
(dat zij) overdragen | (dat zij) overdroegen |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
draag over | draagt over |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
overdragend, overdragende | (hebben) overgedragen |