Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈbɪnə(n)stœʏ̯və(n)/ |
Afbreking | bin·nen·stui·ven |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) stuif binnen | (ik) stoof binnen |
(jij) stuift binnen | (jij) stoof binnen |
(hij) stuift binnen | (hij) stoof binnen |
(wij) stuiven binnen | (wij) stoven binnen |
(jullie) stuiven binnen | (jullie) stoven binnen |
(gij) stuift binnen | (gij) stooft binnen |
(zij) stuiven binnen | (zij) stoven binnen |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) binnenstuive | (dat ik) binnenstove |
(dat jij) binnenstuive | (dat jij) binnenstove |
(dat hij) binnenstuive | (dat hij) binnenstove |
(dat wij) binnenstuiven | (dat wij) binnenstoven |
(dat jullie) binnenstuiven | (dat jullie) binnenstoven |
(dat gij) binnenstuivet | (dat gij) binnenstovet |
(dat zij) binnenstuiven | (dat zij) binnenstoven |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
stuif binnen | stuift binnen |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
binnenstuivend, binnenstuivende | (zijn) binnengestoven |
Esperanto | enrapidi |
---|