Informatie over het woord schieten (Nederlands → Esperanto: ekrapidegi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxitə(n)/
Afbrekingschie·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schiet(ik) schoot
(jij) schiet(jij) schoot
(hij) schiet(hij) schoot
(wij) schieten(wij) schoten
(jullie) schieten(jullie) schoten
(gij) schiet(gij) schoot
(zij) schieten(zij) schoten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schiete(dat ik) schote
(dat jij) schiete(dat jij) schote
(dat hij) schiete(dat hij) schote
(dat wij) schieten(dat wij) schoten
(dat jullie) schieten(dat jullie) schoten
(dat gij) schietet(dat gij) schotet
(dat zij) schieten(dat zij) schoten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schietschiet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schietend, schietende(zijn) geschoten

Voorbeelden van gebruik

Lang hoefde ik niet te wachten, want nauwelijks had ik mijn blik naar boven gewend of ik schoot met de snelheid van een gedachte in de ontzagwekkende leegte die voor me lag.
En bij gevaar rent een haas weg, terwijl een konijn zijn hol in schiet.

Vertalingen

Esperantoekrapidegi