Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) vertwintigvoudig | (ik) vertwintigvoudigde |
(jij) vertwintigvoudigt | (jij) vertwintigvoudigde |
(hij) vertwintigvoudigt | (hij) vertwintigvoudigde |
(wij) vertwintigvoudigen | (wij) vertwintigvoudigden |
(jullie) vertwintigvoudigen | (jullie) vertwintigvoudigden |
(gij) vertwintigvoudigt | (gij) vertwintigvoudigdet |
(zij) vertwintigvoudigen | (zij) vertwintigvoudigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) vertwintigvoudige | (dat ik) vertwintigvoudigde |
(dat jij) vertwintigvoudige | (dat jij) vertwintigvoudigde |
(dat hij) vertwintigvoudige | (dat hij) vertwintigvoudigde |
(dat wij) vertwintigvoudigen | (dat wij) vertwintigvoudigden |
(dat jullie) vertwintigvoudigen | (dat jullie) vertwintigvoudigden |
(dat gij) vertwintigvoudiget | (dat gij) vertwintigvoudigdet |
(dat zij) vertwintigvoudigen | (dat zij) vertwintigvoudigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vertwintigvoudig | vertwintigvoudigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
vertwintigvoudigend, vertwintigvoudigende | (hebben) vertwintigvoudigd |