Informatie over het woord 'vooruitsteken' [dut] (epo: elstarigi)

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijd	Verleden tijd
(ik) steek vooruit	(ik) stak vooruit
(jij) steekt vooruit	(jij) stak vooruit
(hij) steekt vooruit	(hij) stak vooruit
(wij) steken vooruit	(wij) staken vooruit
(jullie) steken vooruit	(jullie) staken vooruit
(gij) steekt vooruit	(gij) stakt vooruit
(zij) steken vooruit	(zij) staken vooruit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijd	Verleden tijd
(dat ik) vooruitsteke	(dat ik) vooruitstake
(dat jij) vooruitsteke	(dat jij) vooruitstake
(dat hij) vooruitsteke	(dat hij) vooruitstake
(dat wij) vooruitsteken	(dat wij) vooruitstaken
(dat jullie) vooruitsteken	(dat jullie) vooruitstaken
(dat gij) vooruitsteket	(dat gij) vooruitstaket
(dat zij) vooruitsteken	(dat zij) vooruitstaken
Gebiedende wijs
Enkelvoud/Meervoud	Meervoud
steek vooruit	steekt vooruit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoord	Verleden deelwoord
vooruitstekend, vooruitstekende	(hebben) vooruitgestoken