Synoniemen: aangrijpen, grijpen, te pakken krijgen, vastgrijpen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈmɑxtəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·mach·ti·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bemachtig | (ik) bemachtigde |
(jij) bemachtigt | (jij) bemachtigde |
(hij) bemachtigt | (hij) bemachtigde |
(wij) bemachtigen | (wij) bemachtigden |
(jullie) bemachtigen | (jullie) bemachtigden |
(gij) bemachtigt | (gij) bemachtigdet |
(zij) bemachtigen | (zij) bemachtigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bemachtige | (dat ik) bemachtigde |
(dat jij) bemachtige | (dat jij) bemachtigde |
(dat hij) bemachtige | (dat hij) bemachtigde |
(dat wij) bemachtigen | (dat wij) bemachtigden |
(dat jullie) bemachtigen | (dat jullie) bemachtigden |
(dat gij) bemachtiget | (dat gij) bemachtigdet |
(dat zij) bemachtigen | (dat zij) bemachtigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bemachtig | bemachtigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bemachtigend, bemachtigende | (hebben) bemachtigd |
Het was vanaf het begin in Britse handen, totdat het in 1789 bemachtigd werd door de Spanjaarden.
Nu is hij weer weggegaan, want er is weinig buit te bemachtigen op het ogenblik.
Kunnen wij dat zilver dan niet op een andere manier bemachtigen?