Informatie over het woord uitrusten (Nederlands → Esperanto: ekipi)

Synoniem: toerusten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœʏ̯̯trɵstə(n)/
Afbrekinguit·rus·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rust uit(ik) rustte uit
(jij) rust uit(jij) rustte uit
(hij) rust uit(hij) rustte uit
(wij) rusten uit(wij) rustten uit
(jullie) rusten uit(jullie) rustten uit
(gij) rust uit(gij) rusttet uit
(zij) rusten uit(zij) rustten uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitruste(dat ik) uitrustte
(dat jij) uitruste(dat jij) uitrustte
(dat hij) uitruste(dat hij) uitrustte
(dat wij) uitrusten(dat wij) uitrustten
(dat jullie) uitrusten(dat jullie) uitrustten
(dat gij) uitrustet(dat gij) uitrusttet
(dat zij) uitrusten(dat zij) uitrustten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rust uitrust uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitrustend, uitrustende(hebben) uitgerust

Voorbeelden van gebruik

De schepen werden ’s winters uitgerust en de vloot vertrok in maart of april naar het noorden.
Zaterdag meldde het Russische ministerie van buitenlandse zaken dat de Witrussische SU‐27‐straaljagers met kernraketten zullen worden uitgerust.

Vertalingen

Catalaansequipar
Duitsausrüsten; equipieren; ausstatten; ausreeden
Engelsaccoutre; equip; fit out
Esperantoekipi
Faeröersbúgva út; gera út
Franséquiper
Portugeesaparelhar; aprestar; equipar
Russischснаряжать
Saterfriesequipierje; uutrustje
Spaansequipar