Informatie over het woord rijmelen (Nederlands → Esperanto: fuŝrimi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɛi̯mələ(n)/
Afbrekingrij·me·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rijmel(ik) rijmelde
(jij) rijmelt(jij) rijmelde
(hij) rijmelt(hij) rijmelde
(wij) rijmelen(wij) rijmelden
(jullie) rijmelen(jullie) rijmelden
(gij) rijmelt(gij) rijmeldet
(zij) rijmelen(zij) rijmelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rijmele(dat ik) rijmelde
(dat jij) rijmele(dat jij) rijmelde
(dat hij) rijmele(dat hij) rijmelde
(dat wij) rijmelen(dat wij) rijmelden
(dat jullie) rijmelen(dat jullie) rijmelden
(dat gij) rijmelet(dat gij) rijmeldet
(dat zij) rijmelen(dat zij) rijmelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rijmelrijmelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rijmelend, rijmelende(hebben) gerijmeld

Vertalingen

Esperantofuŝrimi